top of page

Mijn nog te verschijnen thriller Eilandvrees gaat over een in Zuid-Amerika geboren jongeman, Arend Groeneweg, die als adoptiekind via Edinburgh in Nederland belandt. Hij trouwt met Anna Zonnevylle, dochter van schoenenmagnaat Bertrand Zonnevylle. Beiden krijgen hun bedenkingen tegen Arend, maar ze kunnen  er geen vinger op leggen. Bertrand Zonnevylle neemt vergaande maatregelen om zijn dochter te beschermen.

 

Het verhaal speelt in Nederland, Uruguay, Dubai en op diverse plaatsen in Schotland. Het onderliggende thema handelt over de minder bekende (en minder fraaie) kanten van internationale adoptie. Het verhaal kent zijn climax op het Schotse eiland Sanday.

 

De openingsregels:

 

Anna Zonnevylle wist dat ze nu dood zou zijn, als ze die ochtend niet op Arends computer had gekeken. Vermoord, door haar man. En ze wist nog iets. Maar voorlopig was dat te weerzinwekkend voor woorden. Eén ding was zeker: haar leven zou nooit meer hetzelfde zijn.

​

​

Lees hier het eerste hoofdstuk:

​

​

Anna Zonnevylle wist dat ze nu dood zou zijn, als ze die ochtend niet op Arends computer had gekeken. Vermoord, door haar man. En ze wist nog iets. Maar voorlopig was dat te weerzinwekkend voor woorden. Eén ding was zeker: haar leven zou nooit meer hetzelfde zijn.

 

Tilburg, Nederland

 

Met een glas whisky in de hand stond Arend Groeneweg onverstoorbaar voor de glaswand over de in duisternis gehulde A58 te staren, alsof hij alleen in het appartement was. De dertig genodigden in de woonkamer achter hem lieten hem koud. Hij wist dat automobilisten op de snelweg hem konden zien. De aanblik van zoveel licht en levendigheid was een welkome onderbreking tijdens een monotone autorit. Het geluid van de weg, slechts een twintigtal meter verderop, droeg niet tot in het appartement. Daar was Van Veen Architecten te professioneel voor. De glaswand was gefabriceerd in het Duitse Bocholt en met een hoogte van 5.80 meter kon een passerende trucker Anna ‘s ochtends de badkamer in zien stappen, als de lichtval ver genoeg zou dragen.

In gezelschap droeg Arends gezicht de vriendelijke oogopslag die Latijns-Amerikanen kenmerkt. Zijn donkere ogen keken je doordringend aan en bleven op je pupillen gefixeerd. Hij gaf je het gevoel dat jij het enige was in het universum. Een vrouw kon niet anders dan wegsmelten onder zijn blik. De gebruinde huid, stralende lach en stijlvolle kleding deden de rest.

Als adoptiekind was Arend de ideale zoon geweest: aanhankelijk, bruisend en liefdevol. Vanaf zijn kindertijd kon hij nergens onopvallend binnenwandelen. Ook was hij heel alert. Niets ontging hem. ‘Arendsoog’, had zijn vader wel eens gelachen, verwijzend naar een jeugdboekenserie uit vervlogen jaren.

De autolampen schoten voorbij op de zesbaansweg. Arend bleef voor zich uit staren. Voor even onopgemerkt. Deze momenten waren zeldzaam. Alles draaide om Arend. Altijd. Hij keek op zijn horloge. 1.45 uur. Dat ze allemaal opsodemieteren, dacht hij. Morgen vloog hij met Bertrand naar Montevideo.

Iemand tikte tegen zijn arm. Arend draaide zich om.

‘Arend, jij nog een?’

‘Nee, Jelle. Ik moet morgen vroeg weg,’ zei hij matjes.

En meteen daarop vol enthousiasme en vergezeld van een ferme schouderklop: ‘Te gek, joh. Afgestudeerd aan de Hogere Hotelschool in Maastricht. De perfecte sector om in het buitenland carrière te maken.’

Jelle glunderde. Ze bespraken de opties waaruit de 26-jarige kon kiezen. Arend vroeg door over hoe hecht zijn familiebanden waren, of de jonge vriend des huizes van de familie Zonnevylle echt een leven in het buitenland ambieerde en of hij Nederland zou kunnen missen. Arend liet zijn blik door de living gaan. Een verzameling jonge mensen met meer dan gemiddelde kansen in het leven had zich hier verzameld. Alsof ze gecast waren voor een figurantenrol in een film over de upperclass. Op de achtergrond klonk het zwoele 50 shades of black van Kovacs.

De aandacht voor zijn gesprekspartner verzwakte, toen Arend zijn vrouw in het oog kreeg. Anna Zonnevylle. Negenentwintig jaar oud. In de bloei van haar leven. Geen natuurlijke schoonheid, maar geruggesteund door welvaart. Een vrouw die net als Maxima de middelen en de tijd had om dagelijks veel aandacht aan haar uiterlijk te besteden. Geen uitzonderlijk slimme vrouw, maar een die uit een nest kwam waar de financiële staat en het initiatief de familie gunstig genoeg gestemd waren om diploma’s en toekomstperspectief te regelen. Geen vrouw die oog had voor de minder bedeelden in onze samenleving, maar een die door haar moeder was voorgehouden dat mensen zoals wij er soms hun voordeel mee konden doen om – desgewenst – medeleven te veinzen. Anna Zonnevylle, dochter van schoenenfabrikant Bertrand Zonnevylle. De vermaarde merknaam die in menig Europees land een begrip was. Zonnnevylle schoenen. Sommige mensen vliegen door het leven en anderen kunnen er nog niet door kruipen. Wat was het oneerlijk verdeeld in de wereld. Naast alle voorsprong die ze al kende, bezat Anna ook nog eens een onbetwistbare, vrouwelijke charme, die haar en Arend tot de meest in het oog springende stellen van Brabant deden behoren.

‘Jelle, ik laat je even alleen met deze exclusieve whisky,’ knipoogde Arend naar het glas dat de afgestudeerde in de hand had.

Arend en Anna stapten op elkaar af. Alsof ze alleen in de ruimte waren. Oogcontact en beiden vervuld van een fascinatie voor de ander. Ze kusten elkaar en Anna zei iets liefkozends.

‘Welkom in je dertigste levensjaar, lieverd,’ zei Arend.

Even keek Anna gekwetst en lachte daarna voluit.

‘Dertig, help!’

‘Maak je geen zorgen. Jij blijft tot je vijfenzestigste aantrekkelijk.’

Arend knikte even naar een van de gasten en riep iets samenzweerderigs, zoals mannen dat doen.

‘Ik sta morgen om twaalf uur op Schiphol. Samen met je vader.’

‘Ik weet het. Je wilt naar bed.’

‘Met jou.’

‘En de gasten?’

‘Die willen ook naar bed.’

Anna moest lachen.

‘Even naar het toilet,’ zei Arend.

Met een streling langs haar arm liep hij bij haar weg. Arend wierp de vrouwelijke gasten met wie hij oogcontact had een glimlach toe en de mannen klopte hij op de schouder. Hij liep de hal in en nam niet de deur van het toilet, maar die van de inpandige garage. Hij sloot de deur achter zich voordat hij het licht aandeed. Het feestgeruis verdween op de achtergrond. Het was er koel en stil. Arend liet zijn blik door de ruimte gaan. De wijnkast, zijn mountainbike, wat kratjes bier, opgestapelde tuinstoelen. De auto kon er niet in. De garage had slechts de standaardafmeting. Arends blik rustte op de donkere vlek midden op de garagevloer. Een olievlek. Hij keek er lang naar. Het was niet de eerste keer dat hij hier stond. De uitzending van Opsporing Verzocht van vorige week had voor slapeloze nachten gezorgd. Zijn ogen gingen nogmaals langs alle voorwerpen in het vertrek, alsof hij berekende hoeveel tijd het zou kosten om alles eruit te slepen om de vloer van een nieuwe verflaag te voorzien.

 

                                                                     ***

 

Schiphol Airport, Nederland

 

Het was druk op Schiphol. Bertrand Zonnevylle en Arend bevonden zich in een coffeecorner die exclusiviteit uitstraalde. Daar was Arend op gesteld. Ze zaten iets naar achteren. Zijn schoonvader aan een expresso en hijzelf een gewone koffie.

Bertrand was 61 jaar, een gedistingeerde heer met golvend grijs haar en zongebruind door zijn mediterraanse leven. De man straalde autoriteit uit. Tegenspraak was geen optie. Zeker niet voor Arend, die deel uitmaakte van het concern als communicatieadviseur. Met meer levensjaren achter zich dan in het verschiet begon Bertrand steeds vaker terug te kijken.

‘Weet je, Arend, aan het begin van de negentiende eeuw werkte 35 procent van de beroepsbevolking in onze regio in de schoenenindustrie? Lage lonen, lange werktijden en weinig eten. Kort daarna kwamen de vakbonden en toen verbeterde het wat.’

Arend zat beleefd te luisteren. De behoefte zijn telefoon te checken kon hij onderdrukken.

‘Thuiswerkers legden het af tegen de fabrieken. In die tijd had mijn vader al een bescheiden schoenenbedrijfje. Hij heeft de oorlog meegemaakt. Ook geen makkelijke tijden. En ik had te kampen met de lagelonenlanden van de jaren zestig. Ik moest wel uitwijken naar landen als Bangla Desh en India. Ik had geen andere optie. En daarom zitten we nu hier op dit vliegtuig te wachten.’

De man zuchtte diep.

‘Maar de tijden zijn veranderd. Ik begin me af te vragen of het gehele proces in eigen hand houden in de schoenenbranche – zoals ik altijd heb gedaan – nog wel zo verstandig is, gezien de aanhoudende crisis.’

‘Ik zie het als volgt, meneer Zonnevylle. Slechts weinig hotelgasten vormen zich na het inchecken een beeld van waar ze zich precies in het hotel bevinden. Als er brand uitbreekt en bij het openen van de kamerdeur de gang al vol met rook staat, loopt menig gast de verkeerde kant op.’

Arend zag de geamuseerde blik in de ogen van Anna’s vader. Hij waagde het erop en wachtte de vraag af.

‘Wat zou jij doen in dat geval?’

‘De ratten en muizen achterna lopen.’

Bertrand zat zijn schoonzoon een moment in stilte aan te kijken.

‘De ratten en muizen?’

‘Die zitten overal, meneer Zonnevylle, en hun instinct kan op dit gebied wel eens beter ontwikkeld zijn dan dat van ons.’

‘Op welk gebied?’

‘Het gebied van overleven.’

‘Je neemt wel een risico. Ongedierte kan door kleinere openingen dan wij.’

‘Je moet risico’s nemen. Ook als ondernemer.’

Er viel een stilte. Beide mannen keken een tijdje naar de passagiers die langs de duty free winkels slenterden en de enkeling die zich naar een terminal haastte.

Er werd een naam omgeroepen van een Afrikaanse reiziger, die zich met spoed moest melden bij gate 67.

‘Hoe ben je bij dit bedrijf terechtgekomen?’

‘Kamer van Koophandel en het internet. U hebt de offerte gezien. Volnerfleer, de hoogste kwaliteit. Na transport naar Rotterdam nog 28 procent goedkoper dan wat u nu aangeleverd krijgt.’

Arend was gewend de volledige aandacht van mensen te hebben. Hij was een vlotte spreker, maar het oogcontact en de handgebaren waarmee hij zijn boodschap vergezelde, hadden een inpalmend effect. Niet alleen op vrouwen. Hij tutoyeerde zijn schoonvader niet.

‘Ik hecht er waarde aan dat we samen een kijkje gaan nemen,’ vervolgde hij.  ‘U en ik. Het blijft een ander continent. Is hun hoogste kwaliteit wel gelijk aan die van ons?’

Arend zag de goedkeuring in de ogen van zijn schoonvader.

‘Ik heb u mijn aandachtspunten gemaild.’

‘Dat zag er goed uit,’ zei Bertrand prijzend. ‘Ik laat jou het woord doen, Arend.’

Arend wilde net een slok van zijn koffie nemen, maar zette het kopje neer en zei: ‘Dat beschouw ik als een groot compliment, meneer Zonnevylle.’

Het tweetal keek elkaar een ogenblik met respect in de ogen.

‘Iets anders. Anna en jij? Mogen mijn vrouw en ik al iets verwachten?’

Een tel keek Arend zijn schoonvader vragend aan. Hij moest de man niet onderschatten.

‘U bedoelt kinderen?’

Bertrand knikte.

‘Tja, ik weet niet of Anna daar al aan toe is. Ik wil u niet teleurstellen. We hebben het er ooit over gehad, maar …’

‘Het is goed,’ zei Bertrand bagatelliserend. ‘Het was maar een vraag.’

Meteen hierna vroeg hij: ‘Doet het je wat? Naar Zuid-Amerika gaan?’

‘Pardon?’ vroeg Arend.

‘Van oorsprong kom je toch uit dat werelddeel?’

‘Oh, dat bedoelt u. Ja, ik kom uit Latijns-Amerika.’

‘Colombia toch?’

Arend keek de man recht in de ogen.

‘Ja. Colombia.’

En na een korte stilte.

‘Ver weg van Uruguay.’

‘Ik heb altijd begrepen dat adoptiekinderen als jong volwassenen in …. Hoe zal ik het zeggen? In een soort identiteitscrisis terecht kunnen komen.’

‘Daar heb ik weinig last van gehad, meneer Zonnevylle. Mijn ouders hebben me geweldig goed opgevangen. Maar …’

Arend wierp een blik op zijn horloge.

‘Wordt het niet eens tijd dat we ons naar de gate begeven?’

 

                                                                             ***

 

Libertad, Uruguay

 

1986 – 1990. Iedere pasgeborene is onschuldig. Zo ook Alvaro Bernales, gezonde baby van Luciana Bernales, vader onbekend. Zijn ware geboortedatum zou de volwassen Alvaro nooit weten, omdat een gemeentebeambte op de geboortepapieren een vijf voor een zes aanzag.

De geringe tijd die Alvaro in zijn geboorteplaats doorbracht, woonde hij aan de rand van de stad. Vanuit haar slaapkamerraam keek zijn moeder uit over een dorre vlakte met enkele bomen waaronder de straathonden sliepen. Daarachter was men begonnen met de bouw van een industrieterrein.

Luciana Bernales was een vrouw die in haar zoektocht in het leven niet wenste te struikelen over het moederschap. Maar ze had geen keuze. Ze kon haar kind niet in de rivier werpen. Luciana gaf de armoede waarin ze zelf was opgegroeid door aan haar zoon. Officieel was ze schoonmaakster op een school, maar de mannen in de stad noemden haar puta, hoer. Zo haalde ze twee keer per week groente en fruit bij Santiago Carreras, een autoriteit in het stadje. Naast twee winkels had hij als wethouder een stem in de gemeenteraad. Carreras was een gezette man, zwaar behaard en altijd bezweet. Zeker als hij in de opslagruimte achter zijn winkel kreunend de geslachtsdaad verrichtte met Alvaro’s moeder. ‘Voor iedere appel die je hier haalt, duw ik je een keer,’ grinnikte hij eens. Daar kon hij wel eens gelijk in hebben. Voor Luciana was de man slechts een van de te nemen horden om de week door te komen. Ze had geen hekel aan Carreras. De man hield zich aan een code. Hij mishandelde haar niet en zijn producten waren gratis.

Luciana was een berekenende vrouw. Ze besteedde veel tijd en geld aan haar uiterlijk. Bernales droeg kleurrijke jurken en met haar weelderige zwarte haar trok ze de aandacht van elke man. Ze had een ceintuur met haar initialen op de gesp.

Vóór de geboorte van haar enig kind hing ze graag rond bij Hotel de Esperanza, een aan de rand van de stad gelegen etablissement met een quasi-chique uitstraling. De hoop bestond er voor de vrouw uit dat een rijke passant haar op zou merken, haar tot zijn geliefde zou maken en haar mee zou nemen naar een oord waar geluk een vanzelfsprekendheid was. Ze had ooit over een Latijns-Amerikaanse vrouw gehoord die dat was overkomen. Maar het hotel ging failliet. Libertad bevond zich niet op een route van gefortuneerde gelukszoekers.

Luciana Bernales kwam uit een te arme onderlaag van de bevolking om goed terecht te komen. Wc’s poetsen werd haar lot.

Mannen waren ratten, dat wist Luciana. En haar huisbaas was daar een exponent van. Joaquin Chucarro was van het ergste soort. Respectvol en geciviliseerd als hij in het openbaar verscheen. Kil en hardvochtig achter een gesloten deur.  

Luciana had het temperament van een niet te temmen paard. Ze was niet bang van hem. Chucarro was niet bepaald een paardenfluisteraar. Even buiten Libertad – waar de vruchtbare gordel die de Rio Santa Lucia omzoomt, overgaat in een stoffige vlakte – organiseerde hij jaarlijks paardenrennen. Een mannenaangelegenheid, waar de dierenbescherming niet aan te pas kwam.

Behalve seks hadden alle passies van Chucarro met dieren te maken. Hij was een fervent jager en kon lange dagen zitten vissen aan de oever van de rivier waar Libertad zijn bestaan aan te danken had. Samen met enkele vismaten had hij er een tuinhuisje laten plaatsen. Een plek om spulletjes op te bergen en even een dutje te doen op een bed. Chucarro had het idee geopperd een bed te plaatsen, maar niet met het doel er een uiltje te knappen. Het was zijn liefdesnestje voor rendez-vous met de drie alleenstaande vrouwen die hij als pandjesbaas seksueel in zijn greep had. Luciana was een van hen. Ze betaalde de helft van de huur, de andere helft in natura. Tegen de schemering liep Alvaro’s moeder vaak door het dorre onkruid naar de bosrand. Daar installeerde ze zich op het bed in het schuurtje, nadat ze er zeker van was dat haar aanwezigheid onopgemerkt was gebleven.

Luciana was gewend aan het gekreun van mannen tijdens de geslachtsdaad, maar niemand ging zo tekeer als Chucarro na de paardenrennen. Dat had met een oerdrift te maken waar het sterkere geslacht maar niet los van kon komen, vermoedde ze. 

Luciana zat met de kleine Alvaro thuis zijn komst af te wachten, nadat hij het nobelste van alle dieren had gekweld op het provisorisch uitgezette parcours. Natuurlijk stonk hij naar drank. Natuurlijk duldde hij geen tegenspraak.

Luciana sloot het slaapkamerraam en legde Alvaro in zijn bedje.

Chucarro’s broek was nat van het zweet. Zijn ademhaling ging zwaar. Hij stak een sigaar op en deed een poging zijn laarzen uit te trekken.

‘Wil je alsjeblieft niet roken, Joaquin,’ zei Luciana. ‘Ik heb een kind.’

‘Dat is de eerste keer dat ik je over die bastaard hoor,’ grinnikte de Uruguayaan.

Verontwaardigd duwde Alvaro’s moeder met de palm van haar rechterhand tegen de schouder van de huisjesbaas. Chucarro verloor zijn evenwicht, moest zich aan een stoel vasthouden en ontvlamde in woede. Hij greep Luciana bij beide schouders en slingerde haar door de kamer.

‘Jij teef!’ schreeuwde hij.

Hij was terstond stil en stond ademloos te kijken naar het lichaam van de vrouw, dat met geweld tegen de hoek van een kast smakte en op de grond ineenstortte. Daar lag zijn puta. Roerloos, alsof ze sliep.

Chucarro wachtte een minuut en greep een stofdoek die op tafel lag. Hij wreef over een aantal voorwerpen waarvan hij dacht dat hij die aangeraakt had en verliet stilletjes de kamer. Even liet hij zijn blik vallen op het ventje dat een kamer verderop in bed lag te slapen. Die was helemaal van de wereld. Bij die gedachte moest Joaquin Chucarro grijnzen. Zijn moeder ook, dacht hij. Daarna beende hij naar de achterdeur. Alvaro Bernales was drie jaar oud.

 

Alvaro zou zich later zijn moeder niet kunnen herinneren. Ook niet het oord dat na haar dood zijn thuis werd. Libertad was een slaapstadje. Mid jaren tachtig werd subsidiegeld van de staat aangewend om enkele doorgaande wegen te asfalteren. Aan een van die wegen, de Wilson Ferreira Aldunate, genoemd naar de oud-minister van Landbouw, die in 1973 tijdens de dictatuur naar Buenos Aires was gevlucht, was Avaro zeker overreden door een melktruck, als de huishoudster van de familie Martinez hem niet van de straat had geplukt. Naast de villa van deze familie was een voormalig schoolgebouw dat Elvio Martinez maar al te graag zou kopen. Het was een flink perceel dat mooi aan zou sluiten bij zijn tuin. Een voortslepend conflict met de gemeente was de reden dat Martinez de eigendomspapieren maar niet kon bemachtigen.

In het pand woonde een echtpaar dat hun kostje bijeen scharrelde met tweedehands onderdelen voor auto’s en huishoudelijke apparaten. De vroegere klaslokaaltjes puilden uit van de kasten, manden en bakjes vol zorgvuldig geselecteerde moertjes, slangetjes en grotere eenheden. Iedere inwoner van Libertad had al eens aan de toonbank gestaan van de Libertad Freedom Shop en zich vol verwondering afgevraagd hoe Barto Riveros toch zo snel het gewenste onderdeel voor de dag kon toveren. Zijn vrouw, Morena, had een nog niet in kaart gebrachte stoornis. Nimmer had ze oogcontact met iemand. Zij verzorgde de katten en zwerfhonden die hier op hun dagelijkse ronde neerstreken.

De kleine Alvero werd hier door groenteboer Santiago Carreras afgezet. Of Riveros enige tijd voor de jongen kon zorgen. De wethouder stopte de man een envelop met 10 000 peso’s in de hand. Er zou binnen een maand iemand van een jongerentehuis uit Montevideo langskomen. Carreras vergiste zich. Het werd een jaar.

Op het afgesloten erf speelde Alvaro met de honden en de katten. Wethouder Carreras had geregeld dat het kind naar een kleuterschool kon en hij had de naam van de zoon van zijn vroegere klant doorgegeven aan een adoptiebureau in Montevideo. Daar kende hij iemand met wie hij bridge speelde.

Op 15 april 1990 stopte er een taxi voor de poort van Libertad Freedom Shop. Een Europees ogend echtpaar stapte uit en nam de omgeving nieuwsgierig in zich op. Het waren nette mensen, dat kon je wel zien.

 

                                                                     ***

 

Tilburg, Nederland

 

Vanwege de crisis had het project enkele jaren vertraging opgelopen, maar nu was het appartementencomplex Stappegoor in Tilburg-Zuid dan toch voltooid. Achtenveertig luxe wooneenheden, pal aan de snelweg. Strak, futuristisch, transparant. Hoge glaswanden, twee badkamers en een vide hoog genoeg voor de kerstboom uit het Parijse warenhuis Galaries Lafayette. Tenminste, dat poste Anna Zonnevylle op Facebook op de dag dat ze er samen met Arend haar intrek nam. Het leven was aangenaam voor Anna. Zeker met een geldboom in de tuin die Bertrand Zonnevylle heette.

Anna lag languit op de bank haar Facebookpagina bij te werken. Ruim tweeduizend vrienden had ze verzameld. Ze had foto’s gepost van haar verjaardagsfeest van de avond ervoor. Binnen een half uur honderdtachtig likes. Arend hield niet van Facebook. Hij had geen account en poseerde steevast als een mystery guest, wegdraaiend of zijn blik afwendend. Dat had met zijn imago te maken, zei hij. Dat vond hij cool. Anna moest de klok in de gaten houden. Ze ging vandaag sporten.

Anna Zonnevylle vulde haar dagen met nietsdoen. Als iemand haar daarop aansprak, werd ze furieus. Arend plaagde haar er soms mee. En haar vader moest zich periodiek op indringende wijze met haar levensstijl bemoeien, wat altijd uitliep op ruzie. Hij trok dan flink van leer.

Als kind werd Anna in de watten gelegd. Al op jonge leeftijd had vader een succesrijk bedrijf opgebouwd. Hij was vaak weg. Haar moeder was niet opgewassen tegen al de verleidingen die de weelde op haar pad bracht. Zij sleepte Anna als kind mee naar West-europese hoofdsteden en populaire oorden ver daarbuiten. In de duurste hotels drukte Anna luiers vol. Ze reisden altijd eersteklas – haar moeder en zij – en Anna zag uitsluitend personeel huishoudelijk werk doen. Voor haar was het ondenkbaar zelf de vloer te gaan schrobben. Anna was grillig. Op haar zesde kreeg ze een dalmatiër, die al na twee weken terug naar het asiel kon. Ze had een paard, waar ze slechts een maandje naar omkeek. Vijftien keer per seizoen bezocht ze de Efteling, maar vaak wilde ze kort na binnenkomst alweer naar huis en van de dansschool had ze ook na twee lessen genoeg.

Met hangen en wurgen haalde Anna een havo-diploma en daarna werkte ze een scala aan hbo-opleidingen af. Een deel van het eerste jaar, welteverstaan. Met de medische wereld had ze nog de meeste affiniteit.

Arend Groeneweg liep ze op een studentenfeest in Rotterdam tegen het lijf. Hij was charmant en in tegenstelling tot andere mannen met wie ze iets had gehad, beet hij zich in haar vast en bleef bij haar. Een eigenschap die Anna nooit had ontwikkeld en die ze daarom ook erg bewonderde. Ze was 24. Haar hele wereld begon om Arend te draaien. Ze trouwden. Arend was haar man, maar ook haar mentor en opvoeder. Hij moedigde haar aan zich maatschappelijk te ontplooien. Binnen anderhalf jaar had ze een diploma voor doktersassistente. Ze had in twee dokterspraktijken gewerkt, maar was nu werkloos. 

Het huwelijk van haar ouders was als een kwakkelzomer. Haar moeder, Iris Zonnevylle, bracht veel tijd door in Zuid-Frankrijk. Vader pendelde heen en weer en vond levensvreugde in zijn zaak. Soms had Anna het gevoel dat hij zijn dochter al had opgegeven. Dit deed haar pijn, want in haar hart was ze altijd een papa’s kindje geweest.

​

​

Eilandvrees

bottom of page