DE MENSEN DIE GEEN STUIVER VERDIENEN
Ben je ook wel eens een dag ziek thuis? Iedereen is weg en je voelt je beroerd. Paracetamol, proberen de slaap te vatten. Een keer extra warm douchen. Dat is de enige dag dat je hen niet ziet. De mensen die geen stuiver verdienen.
Iedereen werkzaam in de poetsbranche, velen in de zorg, de mannen die op de luchthaven je koffer op de lopende band gooien, het winkelmeisje en de man die een nieuwe meter komt plaatsen in je meterkast. Zeg maar bijna alle uitvoerenden die onze maatschappij op de kaart zetten. Allemaal mensen die geen stuiver verdienen.
En waarom? Deze mensen houden gezamenlijk de economische motor draaiend. Iedereen – van hoog tot laag – heeft op z’n minst wekelijks voordeel bij hun zweet. Waarom hoor ik heel mijn leven al dat de onderhandelingen met de vakbonden in sector X op niets zijn uitgelopen? Of dat men tot een schikking is gekomen; beroepsgroep A krijgt er 0,8% loon bij. 0,8%! Dat is voor een profvoetballer veel, niet voor een werkman. Neem een voorbeeld aan autofabrikant Henry Ford, die als filosofie had ‘een goed betaalde werknemer kan zich ook een auto (lees: Ford) permitteren’.
Paradoxaal genoeg zijn de mensen die geen stuiver verdienen ook nog eens de echte consumenten, die op de vijfentwintigste van de maand alles hebben opgemaakt. De volledige amusementsindustrie bestaat bij de gratie van hun bestedingspatroon. Betaal deze harde werkers fatsoenlijk, dan loopt de maatschappij beter geolied. Ze zijn genereuzer als een collectebus aan de deur komt (ik heb 25 jaar gecollecteerd). En ze zijn sterker vertegenwoordigd in de wereld van de vrijwilligers dan de telgen uit de hogere klassen.
Ik weet het wel. Het zijn de werkgevers die de sinaasappelpers bedienen en er bij werknemers tegen een bodemprijs de laatste druppel uit willen persen. In deze eeuw nog meer dan ooit te voren. Krijg die knop maar eens om! Laat ik eens een triest voorbeeld geven. Ik ken een man die de wereld rond reist om in zijn branche de nieuwste machines te verkopen. Hij was in India bij een grote klant – een industrieel – en kreeg daar een rondleiding door de fabriek. Op de afdeling logistiek stonden arme Indiërs (is dat een pleonasme?) zware dozen in vrachtwagens te tillen. ‘Moet je dat ook niet automatiseren?’ vroeg de man. ‘Nee, dit is goedkoper; voor iedere arbeider die afhaakt tien anderen.’ Dit is kennelijk wie wij zijn.
Maar het zou ons maar gebeuren. De gehele klasse waar ik hier over spreek, legt voor zeven dagen het werk neer. Moet jij eens kijken hoe de toiletten op de luchthaven erbij liggen, of de uitpuilende afvalbakken in de binnenstad. Stoppen mensen uit de hogere echelons een dagje met hun werkzaamheden, dan merk je niet direct iets.
Naast het klassenverschil speelt een niet aflatende drang onder de rijken om de eigen kroost op een zo hoog mogelijke positie te krijgen, ook een hinderlijke rol. Kinderen uit de bovenklasse weten tegenwoordig net zo veel van hun maatschappelijke tegenvoeters als van de herkomst van komkommers; erger nog, er is een totaal gebrek aan empathie. Dit is verontrustend, want de eerstgenoemden gaan straks leiding geven aan mensen op de werkvloer, met wie ze alleen de lucht delen die ze ademen.
Ik ben geen econoom, maar ik constateer het volgende: parallel aan een eeuwenoude scheefgroei in inkomens en een toenemende afkomst afhankelijke positie in de maatschappij, gaan we ook nog eens meer automatiseren, terwijl de curve van de bevolkingsgroei een opwaartse koers blijft volgen. Zorgwekkend? We zullen het zien.