DE MAN VAN DE AANHANGWAGEN
Iemand met veel vaardigheden die dienstbaar is ingesteld, kan vaak telefoontjes verwachten. Mij hoef je niet te bellen. Ik kan een kritische blik werpen op je sollicitatiebrief, een tekst redigeren of in het Engels vertalen. En daar houdt het mee op.
Woon ik in je straat, dan ben ik de perfecte persoon om je caravan mee op de oprit te duwen. Roep me echter niet als je je fietsstandaard op je auto gaat plaatsen, want die duvelt er onderweg geheid af. Vraag maar aan mijn overbuurman.
Er zijn mensen die een leven lang klaar staan voor anderen. Ze hebben verstand van auto’s, computers, elektra. Eigenlijk van alles. Je mag hen altijd bellen. Ze fungeren als een soort privé-helpdesk. Daarom zijn ze ook geliefd en kunnen ze bij al hun contacten op een warm onthaal rekenen. Nogal wiedes! Ze lossen voor een bakkie koffie al je probleempjes op. Ik vraag me dan ook het volgende af: zouden deze mensen er voor hun sterfdag wel eens bij stilstaan dat ze eigenlijk gebruikt worden? Dat die hele façade van vriendelijkheid en dankbaarheid niet meer is dan dat, een schijnvertoning. Als mijn theorie klopt – en hij zal niet voor iedereen gelden – dan zijn het smachtende zoekers naar erkenning.
Ik kende vroeger een gezin met drie kinderen. Twee ervan konden goed leren, de derde niet. Alles in het leven van die ouders draaide om de eerste twee. De derde was aardig en erg behulpzaam. In zijn latere leven ontpopte hij zich tot een exponent van de groep die ik hier beschrijf. Hij zocht en kreeg erkenning buiten de deur, vanwege z’n handigheid.
Je gelooft me niet? Oké, ik ga het bewijzen. Ik koop een aanhangwagen die ik voor m’n garage met een ketting vastleg. Ik plaats er een geplastificeerde notitie op met de tekst: aanhangwagen te leen, plus mijn naam en telefoonnummer. Moet jij eens kijken wat er gebeurt! Op ieder tijdstip dat de gemeentelijke stortplaats open is, hangt hij bij een dorpsgenoot achter de auto. Daarnaast doet hij te pas en te onpas gratis dienst bij verhuizingen, het ophalen van bouwmaterialen en ander transport.
In het dorp word ik een begrip. Ik denk niet dat ik nog onopgemerkt door een supermarkt kan lopen of op een terrasje kan zitten. ‘Hé Nico, is je aanhangwagen morgenmiddag vrij? M’n dochter gaat op kamers.’ Ik word gebeld met vragen: ‘Is er een huif bij?’ ‘Is hij tweeassig?’ Iemand geeft me de tip om een sleutel van het hangslot bij de buren neer te leggen; hoef ik er niet voor thuis te blijven.
Mocht ik in het ziekenhuis belanden, dan blijven de appjes onverminderd binnenvallen: ‘Beterschap, Nico. Is de aanhangwagen toch beschikbaar? Kan ik bij je vrouw terecht?’
Oei, ik kom te overlijden. Ergens in mijn dorp voeren twee mensen het volgende gesprek:
‘Weet je wie er dood is? Nico de Beer.’
‘De man van de aanhangwagen?’
‘Ja, die.’
‘Goh, jammer.’